Als de wind gaat waaien

Vroeger wanneer ik had gedroomd over het wasknijperbakje wist ik dat ik ziek was. Het was een mosgroen, metalen bakje. Op de zijkant stond een vrouwtje op klompjes dat de was ophing. Er stond blijkbaar een stevige bries, want het wasgoed wapperde flink. 

Als ik koorts kreeg, kwam de afbeelding tot leven. De wind begon harder te waaien en de waslijnen bewogen wild op en neer tussen de houten palen. Plotseling veranderden de waslijnen in een evenwijdig spoor waar ik op zat, vergezeld door een zoemend geluid. Regelmatig raakten de lijnen verward – een stagnatie, een oponthoud, een blokkade – en het vergezellende geluid veranderde in het gezoem van een radeloze bromvlieg die keer op keer tegen het raam opvliegt, zoekend naar een weg naar buiten.

Het heftige gezoem nam ook weer af wanneer de lijnen zichzelf ontwarden.

Deze koortsdroom kan ik mij nog levendig voor de geest halen, nu met het besef dat hij symbolisch weergeeft hoe ik mijn stotteren gevoelsmatig heb ervaren als kind.

Als de wind ging waaien, kon ik mijn ‘was’ niet meer ophangen omdat de lijnen wild op en neer zwiepten. De stagnatie van het spoor voelde aan als in de knoop zitten: niet verder kunnen, totdat het heftige gezoem weer afnam en de lijnen weer rustig en evenwijdig naast elkaar kwamen te liggen. Dan kon ik mijn weg weer vervolgen.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Na het plaatsen van een reactie moet deze eerst worden goedgekeurd voordat deze verschijnt.

Er zijn nog geen berichten achtergelaten, wees de eerste.